Het zal veel mensen niet ontgaan zijn: jongeren speelden deze zomer massaal het nieuwe spelletje PokemonGo. De klachten van niet spelers wisten de media vlot te vinden. Kranten als het AD leken elke dag wel artikelen te publiceren waarin boeren, natuurbeschermers, verkeersdeelnemers en ouders hun beklag konden doen over al die gamers.
Direct kwam het beeld van een generatieconflict in mij op. “De volwassenen” begrijpen weer eens niet wat er leuk kan zijn aan iets nieuws. Sterker nog, omdat het de gevestigde orde een beetje ontregelde zag men het vooral als gevaarlijk en onnodig. En voor een deel gaat dit beeld ook wel op. Zodra natuurgebieden of je nachtrust verstoord dreigen te worden is ingrijpen best nodig.
Veel argumenten tegen PokemonGo gingen echter vaak niet veel verder dan dat het zo’n dom en onnodig spelletje was. Tsja, dit zeiden mensen destijds vast ook over Ganzenborden, en is op zichzelf verder niet heel belangrijk. Iedereen heeft zijn hobby’s, en als ze anderen er geen kwaad mee doen, wat is dan het probleem? En niet iedere PokemonGo speler kruipt om twee uur ‘s nachts door iemands achtertuin.
Dat het enthousiasme van de spelers soms voor praktische problemen zorgt is wel een goed argument om dit fenomeen onder de loep te nemen. Maar in plaats van naar praktische oplossingen te zoeken bleef de woede en kritiek zich vooral focussen op de onbegrijpelijke populariteit van het spelletje. En daar ligt een gemiste kans.
Als mensen eens de moeite nemen om zich te verdiepen in wat de spelers beweegt, dan kan men ook tot oplossingen komen. Ik zie zelfs voordelen. Jongeren spelen dit spel buiten IPV op de bank, komen weer eens in de frisse lucht en moeten vaak samenwerken om het spel optimaal te benutten. Het is niet wellicht de beweging en interactie die anderen gewend zijn, maar smaken verschillen. Gelukkig maar.